oetzet -ten, de
  1. uitzet

    Dat wicht had de oetzet al klaor en non giet het trouwen over (Borger)

    Zie ook:
  2. kleren(Midden-Drenthe)

    Zo, zo, hej ok een neie oetzet? (Gasselte)

    Zie ook:
  3. laatste inspanning(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)

    Dit is de leste oetzet en dan gaow hen hoes (Eexterveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...