aflezen
Ik heb je een briefien klaor maakt, dan kuj het zo oflezen (Oosterhesselen)
Je kunt van zien gezicht oflezen, wat hij denkt (Balloo)
Kun ie de thermometer even oflezen, ik kan het niet zeen (Hijken)
afkondigen
Dat hef de pastoor zundag oflezen (Klazienaveen)
Vrogger gunk de veldwaachter nao de kaarke de gemeenteberichten oflezen (Diever)