ofdammen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afdammen

    Die hoek moe'k even ofdammen, aans löp het water overal hen (Sleen)

    Ofdammen deden ze vrouger bie het wiekgraoven (Valthermond)

    Met moddern gungen ze met twei dammen de sloot ofdammen (Roderwolde)

    ofdieken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...