afdoen
Dat is slim genog, daj kuj niet met een grappien ofdoen (Emmen)
IJ moet de schuld nog ofdoen (Sleen)
afzetten
As de pastoor langes komp, meuj de pette ofdoun (Barger Oosterveld)
weigeren(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Ze wollen mij in het bestuur, mor dat he'k ofdaon (Gasselte)
afladen
Wij kunt veur het melken nog net een voor ofdoen (Oosterhesselen)
afwerken, wegwerken(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
In de olde tied mussen ze alles lopend ofdoen (Kerkenveld)
Dat meense kan oe
honds ofdoen een honds antwoord geven (Ruinen)
Ik moe nog even die spinkoppen ofdoen (Sleen)
De kapper hef mij de baord even ofdaon (Sleen)