ofdrèeien overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afdraaien

    Ze hadden de brugge ofdrèeid (Sleen)

    Die schroeven bint verroest, die kuj zo ofdrèeien

    Bij de eerste brug moej ofdrèeien

    Doe dreide hij het hiele verhaal nog een keer of (Broekhuizen)

    Hij draaide veul te kört of

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...