ofdragen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. afdragen

    Hij dreug de jasse al jaoren; hij hef hum schone of edragen (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. afgeven, afstaan, betalen

    Hij möt het geld van zien baos, dat hij beurd hef, nog ofdraegen (Smilde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...