ofdwalen onovergankelijk, sterk, werkwoord, zwak
  1. afdwalen

    De scheper gooide nou en dan een kloet zaand naor een schaop, dat wat te wied ofdwaalde (Hijken)

    Hij dwaalde of met zien gedachten (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...