ofhaken overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afhaken

    Hij kun het niet bijbienen, hij mus ofhaken (Hijken)

    Zie ook:
  2. met een mesthaak de mest van de wagen trekken

    Met een mesthaoke kuj de mest van de waegen ofhaoken (Smilde)

    Dat ofhaoken is te zwaor veur opa (Balloo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...