ofhangen onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. naar beneden hellen, glooien

    Dat land hangt aordig of naor de de mao toe (Sleen)

    Wie hebt dat stuk grond naor het zuden ofhangen laoten (Barger Compascuum)

    Niet zo haard fietsen, want het hangt hier of (Balloo)

    Dat dak begunt slim of te hangen (Diever)

    Nog even de deure ofhangen

    Een ofhangend pad (Hoogeveen)

    Welke

    Belgse peerde hadden een ofhangende kont (Padhuis)

    Zie ook:
  2. afhankelijk zijn

    Of het deurgiet, dat hangt van hum of (Grolloo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...