Spellingvarianten als bij: harken
datgene, wat van het voer of van het land wordt geharkt
Het ofharksel meuj mar onder de wezeboom doon (Pesse)
Ofharksel bunden wij tot schotballen (Exlo)
Ofharksel was stro, wat liggen bleef op de stoppel (Roden)
kört stro en aoren en zo wat (Peize)
...is dat heui, dat aj van het heuivak ofharkt (Hollandscheveld)