ofhouwen sterk, werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. )

    Zie ook:
  2. afslaan

    Nou moej eerst de takken van de stam ofhouwen (Balloo)

    Je moet van joe ofhouwen (Klazienaveen)

    Hij hef hum de doeme ofhouwen (Meppel)

    Zie ook:
  3. het geslachte dier in stukken verdelen

    De slaachter zul het zwien ofhouwen (Roderwolde)

    körtslaon, ofhakken, ofsnien

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...