ofkammen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afkammen, afkraken

    Het is gien plezierige vent, hij kamt alles of (Meppel)

    Aj een ding goedkoop in handen hebben wilt, dan moej het good ofkammen (Hijken)

    Zie ook:
  2. slaag geven(Zuidwest-Drenthe Noord)

    Hij kamde hum aordig of (Dwingelo)

    ofdörschen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...