ofkanten overgankelijk, werkwoord, zwak

Spellingvarianten als bij: kant II

  1. een kant maken

    De pannelappe is zowat klaor, mar ik mut hum nog ofkaanten (Elim)

    De grasraandties even mooi ofkaanten (Norg)

    De börstrok he'k klaor; nog even um de hals ofkanten (Sleen)

    Zie ook:
  2. de kant recht, vlak maken

    De slootkanten mus hij ok nog ofkanten (Oosterhesselen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...