ofkloppen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afkloppen

    Duzendholt is holt, daor het schel deur de eekschelders ofklopt is (Anderen)

    Man, zo neit in hoes! Ik zal je eerst even ofkloppen (Vries)

    Ik bun nog nooit zeik west; laow dat man even ofkloppen

    Zie ook:
  2. bij het biljartspel zijn beurt bespreken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...