ofkopen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. afkopen

    Hij hef de boete ofkof (Barger Compascuum)

    Hij hef zien breur de plaatse of ekoft

    Zij wilt het ofkopen, mar daor trap ik niet in (Elim)

    Zie hebt het ofkoft

    Zie ook:
  2. van iem. kopen

    Ik wil joe dat knien ofkopen (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...