kapot maken door te zwaar te laten werken
Ik gao weg bij die boer, ik laot mij niet langer ofmoorden (Ruinerwold)
Een peerd ofmoorden (Zeyen)
(wederk.) zich kapot werken
Ik stop der mit, ik wil mie nich langer ofmoorden (Roswinkel)
ofbeulen, ofmarteln, ofpegeln, ofpeigern, ofraomen, ofrauzen