ofpangeln overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afhandig maken door te dingen of te handelen

    Vrogger pangelden de kiender mekaar de knikkers of (Hoogeveen)

    Dat kind lat zuk alles ofpangeln (Balloo)

    Hij wol mij de beste koe ofpangeln (Fluitenberg)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...