ofpassen overgankelijk, sterk, werkwoord, zwak
  1. afpassen, de juiste maat geven

    Dat hej mooi of epast; ik hol mor een klein strookie behang over (Diever)

    Zie hef het goed ofpast; toen wij weggungen was de boel zo'n beetien op (Weerdinge)

    Zie ook:
  2. (zwz), in

    Ofpassen is mit de benen de maote nemen (Fluitenberg)

    oftreen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...