ofploegen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. klaar komen met ploegen

    Ik heb eerst dat stuk laand ofploegd en toen bin ik hen hoes gaon (Weerdinge)

    Zie ook:
  2. naar buiten ploegen met een open middenvoor(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Mu'k de akker opploegen of ofploegen? (Coevorden)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...