ofpulen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afpellen

    Za'k die sinasappel veur je ofpulen? (Eext)

    Zie ook:
  2. afpulken

    Dat körstien der niet ofpulen, aans giet het an het bloen (Oosterhesselen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...