ofroffeln overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. snel en slordig afwerken

    Dat wordt ja niks zo, most dien waark neit zo ofroffeln (Emmer Erfscheidenveen)

    ofroggeln

    Zie ook:
  2. het ergste vuil er af halen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe)

    Neie eerappels, die moej eerst even ofroffeln, dan bennen ze veur tweederde schone (Klazienaveen)

    Ik wil der even het roegste ofroffeln (Ekehaar)

    Zie ook:
  3. afraffelen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Dat versie moej good opzeggen en niet zo wat ofroffeln (Hijken)

    ofraffeln

    Zie ook:
  4. afranselen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Zie hebt hum even goed ofroffeld met zien prooties (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...