ofrumen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afruimen

    Gauw nog even de taofel ofrumen en dan kuw vort (Padhuis)

    Zie ook:
  2. opruimen(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Ik mut de dèle nog ofrumen (Uffelte)

    oprumen, ofreddern

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...