ofschepen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. per schip afleveren(Veenkoloniƫn)

    Wie mouten vrijdag het klain kampie ofschepen

    Zie ook:
  2. afschepen

    Ze kunt de vinder niet met een fooigien ofschepen (Hooghalen)

    Die schooiers hew bij de deure ofscheept (Erica)

    Laot oe niet ofschepen (Kerkenveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...