ofschoemen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. schuim verwijderen

    Ik heb de soep ofschoemd (Sleen)

    Zie ook:
  2. afstropen

    Hij schoemde de heile buurt of as het neijaor was (Peize)

    De antiekkopers hebt het hele plattelaand of eschoemd (Noordscheschut)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...