ofschoeven overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. afschuiven

    Schoef mie de badde is even of

    Zie ook:
  2. Hij wil de schuld van zuk ofschoeven (Klazienaveen)

    Die raore gedachten moej van je ofschoeven (Eext)

    Ze hebt het wark mooi van zuk ofscheuven en het bestuur der veur laoten opdrèeien (Odoorn)

    Zie ook:
  3. geld geven, betalen

    Die is zo knieperig, die wil niks ofschoeven (Zwinderen)

    Hij schöf niks of, hij zit vaast aan het geld (Dwingelo)

    De koper van het huus mut mit een maond ofschoeven (Uffelte)

    Zie ook:
  4. bewerken van de baggerlaag met een(Zuidoost-Drenthe)

    schoever

    ofschrieven

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...