ofslaon sterk, werkwoord, (on)overgankelijk
  1. afslaan, weigeren

    Ik slaog niks anders of as blinde muggen (Emmer Erfscheidenveen)

    Zie hebt het bod op heur hoes ofslaogen (Rolde)

    De motor sleug keer op keer weer of (Nieuw Schoonebeek)

    Zie ook:
  2. een andere weg nemen

    Laot wij hier mor ofslaon, dan gao wij binnendeur (Drouwen)

    Zie ook:
  3. in stukken verdelen van het het geslachte dier

    De slachter kwam om het zwien of te slaon (Emmer Erfscheidenveen)

    ofhouwen

    Zie ook:
  4. drachtig zijn

    Zie brachten de pèerde daorhen en nao drie weken slugen ze of

    Hij hef de mère laoten schouwen of die ook of eslaone was (Hoogeveen)

    Zie ook:
  5. gelukgeven

    Ik vrugte geld en de koopman sleut mij of (Dwingelo)

    Zie ook:
  6. afgieten(Midden-Drenthe)

    De erpel zint zo gaar, dan moej ze mar even ofslaon (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  7. zakken(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    De pries is of eslaone (Hoogeveen)

    Zie ook:
  8. schoonmaken door ergens iets af te slaan

    Ie zit van achtern onder het heui, ik zal oe even ofslaon

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...