ofsloe'ken
  1. in

    het ofsloeken kunnen

    Het geut zo van de regen dat de geut het niet ofsloeken kun (Odoorn)

    Doe even rustig an. Ik heb de koffie nog niet op; ik kan het niet ofsloeken (Barger Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...