ofsnien overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. afsnijden

    Snie mar wat van de schink of (Padhuis)

    Die koeke moej liek ofsnien (Hoogeveen)

    De telefoon is of esneden (Fluitenberg)

    De weg har zo'n wiede bochte, wie hebt een stuk ofsneden (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. als lid uit de kerk verwijderen(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe)

    Hij worde as lid of esnene. Hij kwaamp zien verplichtings niet nao (Diever)

    Zie ook:
  3. in stukken snijden(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    De slachter komp eran, die wil het varken ofsnien (Ruinerwold)

    ofhouwen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...