afsnijden
Snie mar wat van de schink of (Padhuis)
Die koeke moej liek ofsnien (Hoogeveen)
De telefoon is of esneden (Fluitenberg)
De weg har zo'n wiede bochte, wie hebt een stuk ofsneden (Barger Oosterveld)
als lid uit de kerk verwijderen(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe)
Hij worde as lid of esnene. Hij kwaamp zien verplichtings niet nao (Diever)
in stukken snijden(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
De slachter komp eran, die wil het varken ofsnien (Ruinerwold)
ofhouwen