ofspulen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afspoelen

    IJ moet die koppies goed ofspulen, zie zint nogal smèrig (Sleen)

    Ie hebt de slaot niet goed of espeuld (Ruinerwold)

    Ik zal eerst de haanden een beetie ofspulen (Geesbrug)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...