afsteken
Ik heb de kaanten mooi ofsteuken, no moej ze neet weer uutrepen (Diever)
Wij hebt een blok heui ofsteuken (Sleen)
De melkdistels moeten ofsteuken worden (Schoonoord)
afgaan
Ik bin er neie naor, hoe of hum det ofstek vandage (Ruinerwold)
koren of hooi van de wagen naar boven steken, ontladen
Der stait nog een vouer in de schure, dei mot nog ofstoken worden (Barger Oosterveld)
afkeuren bij het boren
Een bottervat ofsteken
de stand van de ploeg veranderen
As men te dicht bij de gruppen kwam, dan mus de ploeg ofstökken worden
te hoop bouwen
veur ofstekken
achter ofstekken.
oet elkander bouwen
veur ofstekken