ofstemmen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afstemmen

    Ie moet de zaken op mekaar ofstemmen (Sleen)

    Zie ook:
  2. verwerpen

    Mit een kleine meerderheid hebt ze dat veurstel ofstemd (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...