ofstoten overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. afstoten

    Wij hadden een ko, die har maor één hoorn, de aandere haren ze hum ofstoten (Beilen)

    Zie ook:
  2. verstoten

    Dat laom is ofstöt, die moet wij opzeigern (Anloo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...