oftands bijvoeglijk naamwoord

Ook: oftaands, oftand(ig), oftandig, ofta(a)nd, Spellingvarianten als bij: taand

Bron: J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 & J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906
  1. de tanden gewisseld hebbend

    Met aacht jaor is een peerd optaands (Anloo)

    As een peerd oftands was, was de olderdom nich zuver meer vast te stellen (Barger Compascuum)

    Die koe is oftandig (De Wijk)

    Zie ook:
  2. versleten

    Hie ree mij daor op een oftaandse fiets, het was eein bonk roest (Eext)

    Dat mèensch döt niet mèer met, die is al oftaands

    Die jurk is zachiesan oftaands (Hollandscheveld)

    ofstandig

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...