oftoffeln overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afdragen

    De kleinsten mussen de kleren van de grootsten oftoffeln (Sleen)

    Dat kuj bai hoes nog wel oftoffeln (Norg)

    Hij har een ofgetoffeld jassien an (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...