oftreen sterk, werkwoord, (on)overgankelijk
  1. aftreden

    De veurzitter mus oftreden (Padhuis)

    Zie ook:
  2. door stappen meten

    Even oftreden, hoe groot dat stuk is (Sleen)

    Ik zal het even oftreden, dan hef elk zien eigen paand (Elim)

    Hij kun het niet oftre'den

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...