oftugen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. aftuigen

    De kerstboom mot mor ies weer oftuugd worden (Hooghalen)

    Zie ook:
  2. een pak slaag geven, afranselen

    Zij hebt hum flink oftuugd en toen was e wal mak (Padhuis)

    ofdörschen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...