ofwachten overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afwachten

    Hoe of de neie regering het doen zal, moew mor ofwachten (Oosterhesselen)

    Ik mut nog ofwachten, a'k mit die ofgescheidene wel op kan schieten (Ruinerwold)

    Wij moet eerst de oetslag ofwachten (Balloo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...