ofwarken overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afwerken

    As de opper kloor is, wordt hij nog even ofwarkt mit de vorke of de harke (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. afrekenen, schoon schip maken, zaken tijdig afdoen

    Dat lap ie mij niet wèer, aans za'k ies good mit oe ofwaarken

    Hij warkt er direct mit of

    Die kunt er handig met ofwarken

    Mit de bakker en de schenker ofwarken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...