ofweiden overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afgrazen

    Onder de bomen laot ik het grös ofweiden (Broekhuizen)

    Stoppelklaver weur veurjaors in de rogge zeid en dan in de harfst weurden er de peerden of koenen in (Geesbrug)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...