ofwennen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afwennen

    Dat roken mut e maor ofwennen (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  2. afzonderen van het moederdier, spenen

    Die opgepapte keunen wordt wel lichter, as ze of ewend bint (Wapse)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...