ofwinnen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. afwinnen

    Laot oe alle knikkers niet ofwinnen (Ruinerwold)

    Zie ook:
  2. in

    neijaor ofwinnen

    Wij hebt ze eerst het neijaor ofwunnen en doe zin wij hen hoes gaon (Sleen)

    Zie ook:
  3. Ze hebt hum op een malle manier het neijoor ofwonnen

    Zie ook:
  4. vóór zijn

    Ik heb die stooul kocht; dat he'k je lekker ofwunnen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...