ofzien' II overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. overzien

    Wij kunt het niet ofzien, zo groot is het (Sleen)

    Zie ook:
  2. afwerken(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Toen e nog jong was, zag e het in ien aovend of (Dalen)

    Dat wark kuw in ien keer wal ofzien, dan biw der of (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...