onbehulpzem bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. slecht te hanteren

    Die schup kan ik niet met warken, het is zo'n onbehölpzaam ding (Borger)

    Dat ding is veul te onbehölpzaom om achter op de fietse mit te nemen

    Het is wel makkelijk zo'n grote trekhake, mar een onbehölpzaam dink (Ruinerwold)

    onbehölpen

    Zie ook:
  2. lastig om mee samen te werken(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Een onbehulpzaome kèrel, die stiet mèer in de wege of holdt alles verkeerd vaaste (Dwingelo)

    Zie ook:
  3. weinig geneigd tot helpen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Onbehölpzaome meinsen bint er niet weinig (Zuidwolde)

    Zie ook:
  4. zich niet kunnende redden(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Wat is dat een onbehulpzem mèensch; hie kan zukzölf niet mèer redden (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...