onbestaonber bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. onbestaanbaar, onmogelijk

    Dat lu hen de maon gaot, dat leek vrogger onbestaonber (Sleen)

    Het is onbestaonbaar dat hij 's morgens op tied opsteet (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...