ondoenlijk bijvoeglijk naamwoord
  1. niet te doen, teveel gevraagd

    Het is haost ondoenlijk um aal hen het ziekenhoes te fietsen (Sleen)

    Het is ondounlijk um mit dei gladte de straote op te gaon (Barger Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...