ongezeglijk bijvoeglijk naamwoord

Ook: ongezeggelijk

  1. ongezeglijk

    Die kiender bint zo ongezeglijk (Uffelte)

    en dan bint ze lastig (Padhuis)

    Zij hebt een ongezeggelijke hond (Hollandscheveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...