wat niet handt
Ik kan zo niet warken, dat is veur mij onhands (Sleen)
Ik heb de hele dag onhaands schept, de aarm dut mij der zeer van (Drouwen)
Ik mus der onhaands veur um de balk of te zaogen (Gasselte)
rechts van twee paarden (zoz) ...
de rechtse is onhaands (Coevorden)