onhands bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe
  1. wat niet handt

    Ik kan zo niet warken, dat is veur mij onhands (Sleen)

    Ik heb de hele dag onhaands schept, de aarm dut mij der zeer van (Drouwen)

    Ik mus der onhaands veur um de balk of te zaogen (Gasselte)

    Zie ook:
  2. rechts van twee paarden (zoz) ...

    de rechtse is onhaands (Coevorden)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...