onrecht I het
  1. onrecht

    Zij kun gien onrecht verdragen (Beilen)

    Hij mient altied dat hum onrecht an edaone wordt (Dwingelo)

    Zie ook:
  2. in

    ten onrechte

    Ze hebt hum ten onrechte veroordeild (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  3. (zw, zoz), in

    te(n) onrechte maken

    Die bliksemse jongen, die kunt oe mooi de boel te onrechte maken (Havelte)

    Die kerel meuk meer ten onrechte as terechte (Ruinen)

    komen:

    As het oe niet te onrechte komp...

    Zie ook:
  4. soort breisteek(Kop van Drenthe)

    Rechten en onrechten braaien, de onrechten binnen naodies (Roden)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...