onredelijk bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. onredelijk

    Zie hebt hum onredelijk behandeld (Valthe)

    Die man is zo vreselijk èerzuchtig, hij is der onredelijk van (Hijken)

    Het is een onredelijke kerel, der is niet met te praoten (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...