onsoortig bijvoeglijk naamwoord, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe
  1. niet al te mooi, niet al te best, vooral gezegd van dieren

    Die biggen bint almaol onsoortig

    Die koou is wieder wel gooud, mot toch vin ik het

    deer wat onsoortig (Eext)

    De bonen bent van het

    jaor

    Het is een onsoortig wicht, niet zo lelijk, mor toch niet gewoon (Emmen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...